Synthese: de toekomst van Nederland (2005)

Synthese: de toekomst van Nederland

september 2005

In oktober 2005 lanceerde ik mijn website. De belangrijkste content was dit essay. Het  trok veel bezoekers, na 2 jaar stond de teller op 5000. Het was de opmaat naar mijn 1e boek De kloof voorbij, een visie op de toekomst van Nederland, dat in 2008 verscheen.

Met zijn toestemming maakte ik gebruik van cartoons van Jos Collignon.

SYNJC1 2005 

1.  INDIVIDU EN SAMENLEVING

Dat we in een geïndividualiseerde samenleving leven is genoegzaam bekend. Dat er ook een fundamenteel probleem is zien we te gemakkelijk over het hoofd. Laten we eerst de ontwikkeling van individualisering – die zich in meer of mindere mate in de gehele westers georiënteerde wereld voltrekt – eens nader bekijken.

In de afgelopen 50 jaar zijn in de samenleving ingrijpende culturele veranderingen opgetreden, waardoor de structuur van de samenleving is veranderd. Tegen de achtergrond van een enorme welvaartsontwikkeling hebben democratisering, emancipatie, immigratie en individualisering 16 miljoen grotendeels onafhankelijk (dan wel in klein groepsverband) denkende en handelende Nederlanders voortgebracht. Dit onstuitbare culturele veranderingsproces bracht binnen de dominante autochtone samenleving ontzuiling, ontkerkelijking, afname van het actieve verenigingsleven en de afbrokkeling van het gezin als hoeksteen van de samenleving met zich mee. En de geïmporteerde minderheidsculturen van onze mede-landers trokken hun eigen bastions op.  De individualisering van de samenleving leidde tot een miniaturisering van leefwerelden, een versplintering van normen en waarden, een vergruizing van de publieke moraal.

‘De samenleving’ is een subjectief construct en geen absoluut gegeven. ‘De samenleving’ is, zou je kunnen zeggen, de optelsom van wat alle individuele mensen als samenleving beleven. De een beleeft en ziet de samenleving anders dan de ander, we hebben verschillende beelden bij de sociale werkelijkheid en we verschillen in politieke opvattingen. We veranderen zelfs in de tijd zèlf van opvatting en er is zoiets ongrijpbaars als de tijdgeest. De stelling dat we in een geïndividualiseerde samenleving leven is niet meer dan een subjectieve waarheid die velen met elkaar delen.

Ik heb het ook over een ‘versplintering van normen en waarden en een vergruizing van de publieke moraal’, maar wat bedoel ik daarmee? Wat ik bedoel is dat mensen een bepaald wereldbeeld hebben, een geloof, een overtuiging, principes, waarden, whatever, ik noem het een zingevingscomplex, dat een leidraad is voor het denken en doen. Daarbinnen heb je dan normen als concrete (gedrags)regels. Welnu, dit zingevingscomplex was in hoge mate een collectief gedeeld iets, maar dat is nu versplinterd, geatomiseerd.

SYNJC2 2005

Bij het zingevingscomplex onderscheid ik voor het gemak 4 niveau’s:

1. universele zingevingscomplexen, zoals religies en sociaal-economische wereldbeschouwingen als het kapitalisme,

2. ‘rules of law’, die geïnstitutionaliseerd zijn in wetten en waaraan ieder zich heeft te houden, de ‘harde normen’,

3. de alledaagse omgangsvormen in het publieke domein, de ‘zachte normen’ en

4. de waarden en normen van de eigen vertrouwde groep van gelijkgestemden en familie.

In volgorde toegelicht:

(1) Universele zingevingscomplexen zijn ideologieën. De beroemde historicus Fukuyama proclameerde ‘the end of ideology’. In het postmoderne wereldbeeld is alles relatief en is er voor ‘de grote verhalen’ geen plaats meer (Lyotard). Onze behoefte aan het vinden van zekerheden is echter sterk en voor velen zelfs onweerstaanbaar. Religies beheersen ons wereldbeeld. Miljoenen jongeren worden aangetrokken door de nieuwe paus. Een bepaald economisch wereldbeeld, dat gebaseerd is op westerse cultuurelementen, technologisch denken en een vrij internationaal verkeer van goederen en diensten, gaat mondiaal steeds meer overheersen. In het sociaal-economische systeem zijn we op zoek naar een nieuwe balans tussen markt en overheid.

(2) De harde normen zijn vastgelegd in de Universele Rechten van de Mens, het Burgerlijk Wetboek, het Wetboek van Strafrecht. Het zijn onschatbare verworvenheden die ons letterlijk bestaanszekerheid geven.

(3) De zachte normen zijn met de individualisering teloor gegaan. Het gevolg is, zwart-wit gesteld, dat het individu in zijn alledaagse contact met andere individuen niet meer zeker is hoe dat contact op betrekkingsniveau zal gaan verlopen. Zijn eigen gedrag geeft hem of haar geen houvast meer. Wordt je, als je straks toevallig iemand tegenkomt, vriendelijk bejegend, straal genegeerd, uitgescholden, of misschien zelfs afgemaakt? De ‘uitslag’ van de alledaagse ontmoeting van mensen onderling is tegenwoordig ongewis.  ‘Fatsoen moet je doen!’, roepen we. Balkenende’s pleidooi voor het herstel van de normen en waarden gaat over het herstel van deze zachte normen.

SYNJC3 2005

(4) (Bijna) ieder individu heeft zijn eigen vertrouwde omgeving van gelijkgestemden en familie. Eenieder koestert zijn eigen taal, traditie, opvattingen, geloof en overtuigingen en attituden, die hij deelt met anderen. We zijn en voelen ons West-fries, of Rotterdammer van Spangen maar geen Feyenoord-Rotterdammer, of een Twentse, christelijke Turk, of onderdeel van een internet-community. We koesteren de eigen groep, daar waar ons hart ligt.

De individualisering heeft de zachte normen uitgewist. Vandaag de dag geldt in Nederland: Alles kan en alles mag. Leven en laten leven. Laat mij met rust, dan laat ik jou met rust. Voelen wij ons hier lekker bij? Ik denk het niet. Er is veel angst en er is veel onzekerheid.

De gevolgen van onze individualisering worden in het bijzonder zichtbaar in de manier waarop wij aankijken tegen gezag en in ons onvermogen de ander te respecteren. We hebben geen gedeelde opvattingen meer over wat of wie gezag belichaamd. De politie wordt op straat uitgelachen en de premier wordt permanent gekielhaald. Maar de behoefte aan Grote Gezaghebbende Voorbeelden is ook bij ons latent aanwezig (Leiders!). Slechts enkelen verwerven die status, maar dan kent onze adoratie ook werkelijk geen grenzen meer (Fortuyn, Cruijff). Zij hebben de status van Legende. Voor de rest zijn we allemaal gelijk en volkomen vrij en heeft niemand zich met ons te bemoeien.

Nederland anno 2005 heeft dan ook in mijn ogen de volgende kenmerken. We zijn libertair (van Dale: ‘gericht op volkomen maatschappelijke vrijheid > anarchistisch’), we accepteren geen gezag, we zijn zelfgenoegzaam en tevreden over onszelf, gedogen zit in ons bloed, we zijn onverschillig jegens anderen (tenzij hulpbehoevend), we hebben geen respect, we zijn van alle Europeanen het minst trots op ons eigen land, op de Duitsers na.

Anderzijds hebben wij Hollanders een mondiale blik. We zijn al eeuwen handelsreizigers en vliegen voor onze vakantiebestemming de wereld over. (Maar we komen elkaar in het buitenland liever niet tegen). Onze eigen geschiedenis en onze eigen culturele traditie, van Willem van Oranje tot WOII en van de Avonden tot het Europees voetbalkampioenschap van 1988, hebben ons gebracht tot daar waar wij nu staan. (Zie Thomas von der Dunk). We zijn allemaal vrij en iedereen is gelijk, maar in die overtuiging zijn we een beetje doorgeslagen. We zijn vergeten respect te tonen voor de ander. We zijn een Respectloze Anarchie.

P1 2005

P2 2005

Uit een recent opinieonderzoek kwam het volgende beeld pregnant naar voren: de grote meerderheid van de bevolking is gelukkig met zichzelf, maar ongelukkig met de samenleving. Door de schokkende aanslagen van de laatste jaren leven velen tegenwoordig zelfs in angst. Eenzaam en verlaten hunkeren we naar gevoelens van verbondenheid.

SYNJC4 2005

Het oranje gevoel, van holland house tot maxima, biedt ons de uitlaatklep. Wat ons verder vooral bij elkaar houdt zijn onze gedeelde taal en de vruchten van de vooruitgang (de rechtsstaat, ons technologisch vermogen, onze economische welvaart). Het is niet verbazingwekkend dat juist een ikoon van onze anarchistische vrijheid het slachtoffer werd van de woede van een verdwaalde idioot. Als ik, blanke Nederlander uit de randstad, jou, andere blanke Nederlander van buiten de randstad uitscheld, dan doet dat hooguit pijn en kan ik wat jou betreft door de stront zakken. Punt uit en daarmee basta. Maar als ik, blanke Nederlander uit de randstad, jou, niet-blanke medelander die mij in geen enkel opzicht begrijpt en niets met mij gemeenschappelijks deelt, uitscheld voor geitenneuker, dan is dat gevaarlijk riskant. Deze les zijn we vergeten: we zijn vergeten respect te tonen voor elkaar. Het mekaar afzeiken heeft sinds het midden van de jaren ’80 een grote vlucht genomen. Ik kan niet nalaten op te merken dat publieke mediafiguren ermee begonnen zijn.

Als we zo achteloos met elkaar omgaan roept dit de vraag op wat ons (nog) verbindt. Wat ‘hebben’ wij nog met elkaar en wat hebben wij nog voor elkaar over? Welke zijn de gemeenschappelijke waarden die wij nog met elkaar delen? Wat vinden wij met elkaar belangrijk? Wat willen wij nog samen met elkaar regelen?  Het zijn vragen die over het zingevingscomplex gaan. Het zijn principiële vragen. Het zijn vragen over hoe we onze welvaart willen verdelen (wat komt er na de Verzorgingsstaat?) en het zijn vragen over hoe we met elkaar willen omgaan, onze zachte normen.

Uit onderzoek blijkt dat we (gelukkig!) nog wel degelijk veel gemeenschappelijks hebben (Sociaal Cultureel Planbureau; 21Minuten.nl, de internet enquête in 2005 onder 150.000 respondenten, representatief voor de bevolking van 16 – 69 jaar). Er blijkt onder Nederlanders een hoge mate van overeenstemming te bestaan over de belangrijke hedendaagse problemen.

Dat zijn in volgorde van belangrijkheid: 1. de criminaliteit en veiligheid; 2. de persoonlijke leefomstandigheden; 3. het integratie-vraagstuk en onze gemeenschappelijke cultuur.

We hebben ook een gemeenschappelijk beeld van het soort samenleving dat we willen zijn. Met elkaar willen we ‘een wat meer gesloten samenleving, een samenleving met gevoel voor gemeenschapszin’(SCP), we willen een samenleving die ‘meer solidair is en meer bescheiden en minder materialistisch en minder behoudend’ (21Minuten.nl). We willen weer het gevoel krijgen dat we met elkaar iets hebben en we hebben gemeenschappelijke opvattingen over hoe we onze welvaart willen verdelen. We verlangen ook naar een herstel van zachte normen, van omgangsregels. Bij dit verlangen hoort, onvermijdelijk, gevoelsmatig een zekere mate van afwijzing van het vreemde. De globalisering is dan ook wat ons betreft te ver doorgeschoten. En van Europa hebben we de buik voorlopig helemaal vol.

P3 2005

Tenslotte, hoe kijken we tegen onze democratische instituties aan? Over de overheid zijn we de laatste jaren heel erg negatief. Zeker, daar valt veel tegen in te brengen. Zoals: In een democratie moet er kritiek op de overheid zijn. En: Het economisch tij zit tegen. En: De media zijn alleen geïnteresseerd in falen, niet in succes. Maar er is meer aan de hand, dat is wat ik hier beweer. Het probleem ligt namelijk op het zingevingsniveau. Het probleem is fundamenteel. Antwoorden zouden moeten komen van de politiek, maar die is niet bij machte en daarom hebben we in de politiek alle vertrouwen verloren.

En toch, de kern van het gedachtegoed van de Verzorgingsstaat – solidariteit met economisch zwakkeren – is volgens mij nog steeds onomstreden. We willen een kleinere overheid (minder regels) die beter presteert en de solidariteit herstelt en die meer ruimte laat aan het particulier initiatief. We zijn niet tegen de overheid als zodanig, integendeel. Ook in de toekomst lijken wij bereid om een fors deel van ons Bruto Binnenlands Produkt te reserveren voor de collectieve sector. De samenleving wil een sterke en herkenbare (Nederlandse) overheid.

Dit brengt mij aan het eind van het eerste deel van dit twee-luik. Ik hoor twee echo’s:SYNJC5 2005

Wij zelf, U en ik, wij zullen met elkaar weer moeten leren samenleven

Wij zelf, U en ik, wij zijn het eens over de maatschappelijke vraagstukken van deze tijd en hebben gedeelde opvattingen over het soort samenleving dat we willen zijn.

Politiek, wat is hierop uw antwoord?

2.  OVERHEID EN HET PUBLIEKE DOMEIN

Over de overheid en het openbaar bestuur worden jaarlijks tientallen rapporten en beschouwingen geschreven. De overheid produceert ook zelf enorme hoeveelheden papier. Teveel papier, te weinig resultaat. Ik zie de volgende ontwikkeling.

In de periode 1945 – 1975 vervulde de overheid een krachtige rol in de nationale wederopbouw van Nederland en de creatie van de Verzorgingsstaat. De overheid en het openbaar bestuur, d.w.z. het democratisch gekozen bestuur van de overheid, daar konden we trots op zijn. We geloofden in de vooruitgang, de politiek en de maakbaarheid van de samenleving. Met de 1%-norm van Duisenberg (kabinet Den Uyl) werd voor het eerst een rem op de tot dan toe ongebreidelde groei van de overheidsuitgaven gezet. Rond 1980 verschenen de eerste lijvige en kritische studies over het functioneren van de overheid (commissie Vonhoff: ‘Elk kent de laan die derwaerts gaat’), dit was het begin van een gestage stroom van kritische publicaties en beschouwingen over het functioneren van de overheid.  De kabinetten Lubbers poogden, gedwongen door het economisch tij, met harde bezuinigingen de groei van de collectieve sector te beteugelen. Onder Kok en de paarse kabinetten liet men de teugels weer vieren. Onder invloed van Fortuyn, de groeiende kloof tussen burger en openbaar bestuur en de diepe economische recessie van het begin van de 21e eeuw, is het verbeteren van het functioneren van de overheid door de kabinetten Balkenende opnieuw op de politieke agenda gezet (‘Andere Overheid’). Maar de klad zit er alweer in.

De organisatie van de overheid is in de afgelopen 50 jaar steeds complexer geworden. Fundamentele ontwikkelingen zijn de opkomst van de Europese Unie, waardoor steeds macht bij ‘Brussel’ is komen te liggen, de versplintering van de organisatie van de rijksoverheid door de privatisering en verzelfstandiging van zelfstandige bestuursorganisaties (ZBO’s, zie ook: de Metamorfose van de black box), de toenemende zelfstandigheid van sectorale overheden (waterschappen, politie, brandweer, instellingen in de gezondheidszorg, woningcorporaties, onderwijsinstellingen, enz.) en het toenemende belang van de decentrale overheden.

Het beïnvloedings- en regelsysteem van de overheid als geheel is steeds verder uitgedijd. Dit regelsysteem zou gezien kunnen worden als een systeem met middelpuntvliedende krachten als supranationalisatie, specialisatie en decentralisatie en met de rijksoverheid als een in betekenis steeds kleiner wordend middelpunt. De rijksoverheid heeft steeds minder te doen, haar werk is grotendeels uitbesteed. Uitvoeringstaken zijn geregionaliseerd of gelokaliseerd. En wetgeving inclusief het bijbehorende toezicht is steeds meer een Europese aangelegenheid. De rijksoverheid wordt steeds leger, maar zit nog steeds aan het stuur (zie ook: De Euro vraagt (herhalingsoproep) om een nieuw politiek bedrijf en Erosie van het democratisch bestel).

P4 2005

De rijksoverheid heeft, om aan het werk te blijven, een controle-bureaucratie opgezet. Ze beschikt daarbij over de twee belangrijkste bestuursinstrumenten: de inning en de verdeling van het geld (alhoewel de lokale belastingdruk wel snel stijgt) en de wet- en regelgeving (die ze zoals gezegd wel in toenemende mate met Europa moet delen). En daar zitten we nu met zijn allen mee opgezadeld. Volgens de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid ‘lijdt de kwaliteit van maatschappelijke dienstverlening onder de controlezucht van de overheid. De nadruk ligt teveel op controleren en afrekenen, een verstikkende stapeling van toezicht en verantwoording.’ Aldus de WRR.

Het is de overdaad aan harde normen, die ons dreigt te verstikken. Daarmee bedoel ik  niet de ‘rules of law’ (zie hiervoor), maar de brei aan interne en externe controles van de overheid. De toegenomen controle- en regeldruk van de overheid staat haaks op de eerder geschetste maatschappelijke ontwikkeling van bevrijding van het individu. Samenleving en overheid zijn uit balans. De samenleving is doorgeschoten in zijn vrijheidsbeleving, de overheid is verstrikt geraakt en bijna tot stilstand gekomen in zijn eigen regelsysteem. Het staat los van elkaar. De complexiteit van de overheid maakt haar tegelijkertijd peperduur en ineffectief en de overheid is niet in staat om in te spelen op veranderende omstandigheden en nieuwe maatschappelijke problemen.

Hoe star is de overheid eigenlijk? Uit door mij uitgevoerd onderzoek naar de ontwikkeling van de rijksbegroting blijkt dat eigenlijk slechts 3% van de rijksbegroting onderwerp is van politieke besluitvorming (zie cluster ‘De overheid staat los van de politiek’). De rijksbegroting ligt dus voor 97% vast. Op een andere manier bezien: We hebben in feite nog steeds dezelfde ministeries als 30 jaar geleden en de relatieve omvang van ministeries is, qua begroting, ook nauwelijks gewijzigd. Er zijn wel wat verschuivingen, maar het zijn uitzonderingen. Het gekleurde staafdiagram op de volgende pagina toont een overzicht van 24 jaar rijksbegroting. De 4 meest opvallende ontwikkelingen zijn:

De op en neer gaande kosten van de sociale zekerheid vanwege de WW en de WAO (helderblauw: SoZaWe)

De sterke groei van de uitgaven aan Europa (paarsroze: BZ + EU)

De neergang van de kosten van Volkshuisvesting (privatisering) en de uitgaven aan milieubeheer (zachtroze: VROM)

De steeds hogere uitgaven aan de zgn. interne departementen (vooral Justitie, maar ook Binnenlandse Zaken en Financiën).

Dit zijn de meest opvallende ontwikkelingen in de uitgaven van de rijksoverheid in de periode 1979 (van het 1e kabinet van Agt tot en met het 1e kabinet Balkenende, in totaal 9 kabinetten van centrum-links tot rechts-conservatief).

Ik vind de overheid behoorlijk star, er heerst bijkans een patstelling. Dit is eigenlijk vreemd, want de wereld staat niet stil en maatschappelijke vraagstukken veranderen. Een kijkje in de keuken werkt tamelijk ontnuchterend, ik citeer een groep ambtenaren (Managementissues): “Het gevecht om de centen is het belangrijkste: een groot deel van de capaciteit van de departementen en ambtelijke diensten gaat op aan het voorbereiden van de eerstvolgende rijksbegroting, voorjaarsnota of najaarsnota. De structuur van de rijksbegroting staat simpelweg niet toe dat er geld wordt toebedeeld aan een samenwerkingsverband van rijksafdelingen die samen een hardnekkig probleem aan kunnen pakken.”

P5 2005

De verbetering van het functioneren van de overheid, het pogen om haar adaptiviteit te vergoten, is een buitengewoon ingewikkeld vraagstuk (zie ook ‘Meer geld helpt niet, dus moet overheidsorganisatie anders’). Discussies over privatisering van nutsvoorzieningen spelen wereldwijd en krijgen om begrijpelijke redenen veel aandacht (VS en EU: electriciteitsvoorziening; Japan: postkantoren; EU: openbare vervoerbedrijven…). In Nederland wordt sinds de jaren ’80 in meer marktwerking de oplossing gezien voor het verbeteren van het functioneren van de overheid. Dit hangt samen met de ontwikkeling van europese regelgeving (6e Richtlijn). De overtuiging heerste dat door op allerlei manieren marktprikkels te introduceren, onderdelen van de overheid efficiënter en effectiever zouden gaan opereren. Met andere woorden, door de bedrijfsvoering van de overheid te schoeien op een ander paradigma, nl. de dynamiek van de markt in plaats van de relatief statische  meerjaren budgetplanning, zou de overheid vanzelf beter gaan functioneren. Maar het geloof in de markt is inmiddels op zijn retour, mede doordat de zaken op een aantal gebieden totaal zijn doorgeslagen (zichzelf verrijkende woningcorporaties; salariëring bestuurders van ZBO’s; in het algemeen: de teloorgang van de publieke moraal).

SYNJC6 2005

Privatisering van sommige collectieve voorzieningen, zoals bijvoorbeeld de energievoorziening en het openbaar vervoer, roept veel maatschappelijke weerstand op.

Iedereen is het erover eens dat de nadruk verlegd moet worden van het beleid naar de uitvoering. Dat weten we al minstens 15 jaar. (zie ook Alle beleid is tijdelijk en schets nieuwe overheid). We riepen het toen en we roepen het nog steeds. Wat met de mond beleden wordt, blijkt in de praktijk buitengewoon moeilijk realiseerbaar.

Rond het jaar 2000 heb ook ik met enkele publicaties over het ‘Rationeel Keuze Model’ geprobeerd een bijdrage te leveren aan het vinden van een theoretisch kader voor de inrichting van uitvoeringsactiviteiten van de overheid (zie cluster Rationeel Keuze Model).

Enkele jaren geleden werd het ketendenken geïntroduceerd. Het ketendenken gaat uit van de stroomlijning van processen en de informatie-uitwisseling tussen verschillende overheidsorganisaties. Dit levert resultaten op, maar omdat de bestaande organisaties en structuren uitgangspunt blijven is een zekere mate van optimalisatie van de bestaande situatie het hoogst haalbare (Jeugdzorg, welzijnswerk). Het totale, overcomplexe, systeem blijft buiten beschouwing en we kijken of we de onderdelen wat beter op elkaar kunnen afstemmen.

SYNJC7 2005

We zoeken de oplossing nog steeds in een verbetering van de bedrijfsvoering binnen het totale systeem door op deelaspecten te focussen: minder regels, meer efficiency door krimp van budgetten, introductie van nieuwe ICT-systemen en werkmethoden, stroomlijning van de communicatie, innovatieplatforms.

Op deze benadering van deelaspecten valt veel af te dingen. Wat er namelijk steevast gebeurd is het volgende:

Een complex probleem wordt gereduceerd tot een specifiek deelprobleem, het probleem wordt dus vereenvoudigd (een deel van het probleem wordt dus onterecht geëlimineerd); het deelprobleem past binnen de bestaande informatie-organisatiestructuur, het past binnen de bestaande verkokering; het wordt daardoor volledig ingekapseld binnen het bestaande systeem (en dus daarmee dus onschadelijk gemaakt).

Alleen de ICT-gedreven vernieuwingen brengen resultaat. Digitalisering van werkprocessen en gegevensopslag is al jaren aan de gang en leidt tot structurele verbeteringen. Bij het programma Ander Overheid valt dan ook het meest te verwachten van de projecten die onder de gezamenlijke naam ‘electronische overheid’ worden uitgevoerd.

 

 

 

Maar, minder regels? Het aantal wetten, algemene maatregelen van bestuur en ministeriele regelingen neemt nog steeds gestaag toe en dat ligt vooral aan de nationale politiek, slechts 7 tot 15 %  is te wijten aan Europa. Dit heeft de Rijksuniversiteit Groningen zojuist becijferd.

P6 2005

De kaasschaafmethode van de budgetbeperking is een paardenmiddel. Juist de nieuwe problemen waar geld naar toe zou moeten gaan blijven onopgelost en dat wat structureel onderbedeeld is blijft onderbedeeld.

‘Stroomlijning van de communicatie’ is gewoon onzin. Communicatie is niet iets dat op zichzelf staat – zeker niet in het publieke domein –  en afzonderlijk kan worden aangepakt. Alles is communicatie. Hooguit kun je in aparte communicatiebudgetten snoeien, maar dat heeft niets te maken met het afdwingen van structurele verbeteringen.

En innovatie? Innovatieplatforms, kennisnetwerken enz., het stikt ervan. Het zijn allemaal eilandjes, zonder verbinding met de besluitvormingscentra van de macht.

De conclusie moet luiden dat alleen in de ICT werkelijk mogelijkheden liggen. Maar het gevaar is levensgroot dat het bestaande overcomplexe overheidssysteem alleen informatietechnisch geperfectioneerd wordt en dat de nodeloze organisatorische complexiteit blijft voortbestaan. Het gaat niet om de bedrijfsvoering, het gaat om het totale systeem. Dat is peperduur, zorgt voor maatschappelijke overbelasting en is ineffectief.SYNJC8 2005

Ik zie echt maar één oplossing. De overheid kan alleen verbeteren, als we bij het begin beginnen en onszelf de vraag stellen welke maatschappelijke problemen er zijn die we niet zelf kunnen oplossen en waarvoor in onze ogen een collectieve aanpak noodzakelijk is. En daar hebben wij Nederlanders duidelijke opvattingen over. De door ons gewenste collectieve aanpak, dat is dan de taak van de overheid (zie verder Visie op de Nieuwe Overheid).

Ik hoor de echo.

Politiek, wat is hierop uw antwoord?

3.  DE TOEKOMST VAN NEDERLAND

Samenleving en overheid zijn uit balans. De huidige overgestructureerde, complexe overheid past niet meer bij de geëmancipeerde, maar tevens gedesoriënteerde samenleving. De samenleving lijkt op drift, maar uit onderzoek blijkt dat er een hoge mate van overeenstemming bestaat over de belangrijke hedendaagse problemen. We hebben ook een gemeenschappelijk beeld van het soort samenleving dat we willen zijn. Er is een weg uit de verlammende status quo, een weg die wij met elkaar willen gaan. Deze weg begint bij onze ‘shared values’ (zingeving, zachte normen).

De kernvraag is wat ons allen nog bindt. Welke zijn de gemeenschappelijke waarden die wij (nog) met elkaar delen? Wat vinden wij met elkaar belangrijk? Wat willen wij samen regelen?

Door deze vragen te beantwoorden kunnen we het fundament leggen voor een toekomst waarin wij willen en kunnen geloven. Hoe wij met elkaar willen omgaan, de zachte normen, dat is onze eigen verantwoordelijkheid. Omdat ik geen voorstander van een revolutie ben, leg ik de bal voor het overige – hoe we onze welvaart willen verdelen en wat om een gemeenschappelijke aanpak vraagt – toch bij de politiek. Nodig is een partijpolitiek-overstijgend maatschappelijk debat. Om van maatschappelijke noden tot een collectieve aanpak te komen.

De politiek zal zich moeten uitspreken over de maatschappelijke vraagstukken van de 21 eeuw – wat ons in het heden bindt – en daarmee het noodzakelijke mandaat voor de nieuwe overheid moeten formuleren. Opdat de overheid weet welke taken zij heeft te verrichten. Opdat gezag en respect weer een normale plaats krijgen. Opdat de balans wordt hersteld.

P7 2005SYNJC9 2005