Het PAROOL: ‘De markt is niet de oplossing voor alle zaken’

Het neoliberalisme heeft het publieke domein veroverd. Zonder principieel politiek debat over wat publieke taken zijn en wat de markt kan doen. Er rest geen andere conclusie. In 2012 publiceerde de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid het rapport met de veelzeggende titel  ‘Publieke zaken in de marktsamenleving’. Is het begrip ‘marktsamenleving’ niet een andere duiding van het begrip ‘neoliberalisme’, maar dan in zijn concrete verschijningsvorm? Welke publieke zaken zijn er zoal en waar komen we het neoliberalisme tegen? Ik kijk vanuit vijf verschillende invalshoeken.[1]

Laten we beginnen met de uitvoering van (publieke) taken: We kennen de publieke sector van de nutsvoorzieningen, met vraag en aanbod, waar overheid monopolies gedeeltelijk zijn geprivatiseerd (de spoorwegen, de energievoorziening, telecom). We kennen ook de van oudsher levensbeschouwelijk gefundeerde maatschappelijke sectoren van het onderwijs, de langdurige zorg (care) en de sociale huisvesting, waar ook vraag en aanbod bestaan. Het zijn twee heel verschillende typen markten in het publieke domein. (De genezingsgerichte gezondheidszorg (cure) heeft altijd een gedeeltelijk marktkarakter gehad en laat ik daarom in deze beschouwing over het neoliberalisme buiten beschouwing)

De kritiek van de Eerste Kamer (parlementaire enquête in 2012) op de verkoop van de PTT, de opsplitsing van de spoorwegen en de gedeeltelijke uitverkoop van de elektriciteitsbedrijven loog er niet om. Over de gevolgen van de privatiseringen van deze overheidsmonopolies voor de samenleving werd nauwelijks nagedacht. De burger werd vooral beschouwd als consument. De parlementaire onderzoekscommissie concludeerde dat er weinig is geleerd van eerdere ervaringen. De privatiseringen pasten binnen een tijdsgewricht waarin een blind geloof bestond dat de markt uitvoerende taken beter èn goedkoper zou kunnen doen dan de overheid (Reagonomics, Thatcherism). Beide claims, de markt doet het beter en de markt doet het goedkoper, zijn echter nooit onderbouwd. In 2013 concludeerde een werkgroep van de TU Delft echter wel dat het nederlandse spoor na de verzelfstandiging en opsplitsing minder efficiënt is geworden en dat de productiviteit van het spoor is gedaald.

In het onderwijs, de langdurige zorg en de sociale volkshuisvesting ligt de zaak anders. Ook in deze voorheen not-for-profit sectoren is het marktdenken diep doorgedrongen. Hier worden echter geen staatsmonopolies afgebroken, maar is sprake van een erosie van de levensbeschouwelijke grondslag. Door de ontzuiling en de bezuinigingen op budgetten zijn deze dienstverlenende sectoren steeds meer gedwongen te denken in termen van omzet, productie en klanten. De maatschappelijke commotie over zichzelf verrijkende publieke bestuurders zit vooral hier.

De burger wordt consument en gaat steeds meer betalen

We zien een trend waarbij de burger als gebruiker (consument) van (voormalige publieke) diensten steeds meer gaat betalen. Het patroon is dat de exploitant – die in veel gevallen nog steeds monopolist is, of oligopolist – toestemming krijgt van de overheid (dat kan ook de toezichthouder zijn) om het basistarief te verhogen: het prijskaartje van de NS, de maximaal toegestane huurverhoging, de prijs van de postzegel, de eigen bijdrage in de zorg.

Beleidsmakers geloven sterk in het marktmechanisme als instrument om ongewenste maatschappelijke effecten van economische processen te bestrijden. Het marktmechanisme wordt als beleidstool ingezet bij de bestrijding van milieuvraagstukken, zoals bij de CO2-uitstoot (emissiehandel), de filebestrijding (spitsvrij) en de recycling van verpakkingsmaterialen (statiegeld). Maar waar het in het nederlandse beleidsdenken juist aan ontbreekt is de wil om bij bedrijven innovatieve veranderingen af te dwingen door middel van ‘dynamische regulering’. In ons economisch denken bestaat een afkeer tegen staatsinterventies en gedwongen regulering. De markt moet het ‘regelen’, het geloof in de invisible hand is kennelijk groot. Het Planbureau van de Leefomgeving wijst al jaren op het probleem dat Nederland in Europa qua verduurzaming achterloopt.

Het beheersen van marktwerking is ook een belangrijk thema van wetgeving. Recent zijn wetten aangenomen als de wet markt en overheid (2012) en de wet normering topinkomens (2013). Over de wet normering topinkomens wordt veel geschreven en heftig debat gevoerd. Begrijpelijk, topbestuurders zijn tastbaar en meningen over personen zijn snel gevormd. Minder bekend is de wet overheid en markt die tot doel heeft het ondernemerschap van overheden zoals gemeenten en provincies te reguleren. De wet bevat ‘gedragsregels voor centrale en decentrale overhe­den en publiekrechtelijke zelfstandige bestuursorganen als zij goederen of diensten op de markt willen aanbieden’ (citaat). Let wel: de wetgever legt dus sinds kort het ondernemerschap in het huis van Thorbecke aan banden. Het ondernemerschap is kennelijk diep in de ambtelijke cultuur doorgedrongen!

Het politieke debat over marktwerking is een debat achteraf

Dit brengt ons tot het politieke debat over marktwerking. Het is een ex post debat, de politiek probeert vooral achteraf ongewenste neoliberale effecten te beheersen. In 2012 deed de Eerste Kamer een uniek  parlementair onderzoek naar de privatiseringen van enkele staatsmonopolies. De parlementaire enquête van de Tweede Kamer naar de Fyra zit nu in de onderzoeksfase. Er wordt in de landelijke politiek door de sectorspecialisten dus wel nagedacht over enkele ‘ontsporingen’. En af en toe halen privatiseringen in negatieve zin het nieuws, zoals recent het verbrassen van de eenmalige opbrengsten uit verkoop van nutsdeelnemingen door de gemeente ’s Hertogenbosch.

Het marktdenken is klaarblijkelijk diep in het publieke domein doorgedrongen. Publieke zaken zijn ermee doordrenkt. De markt is de oplossing voor zo’n beetje elk maatschappelijk vraagstuk en iedere maatschappelijke activiteit waar een financiële component aan zit. De idee van een overheid als hoeder van het algemeen belang is compleet uitgehold. Het brede maatschappelijke onbehagen waar de landelijke politiek geen vat op krijgt heeft er natuurlijk alles mee te maken. Uit onderzoek van het Sociaal Cultureel Planbureau in 2012 bleek dat 38% negatief en slechts 23% van de Nederlanders positief over de privatisering van staatsbedrijven denkt. Krijgen we de neoliberale geest ooit nog terug in de fles?

14 april 2014

[1] De vijf perspectieven komen overeen met het denkmodel in mijn boek, waarin ik vijf bouwstenen van activiteiten onderken: Willen (politiek), Mogen (wetgeving), Kunnen (middelen en kennis), Denken (beleid) en Doen (uitvoering van taken).
Joop.nl Neoliberalisme is al de keiharde werkelijkheid